Bittergarnituur van Arthur Wevers een lekker hapje? Gaan wij proefen op woensdag 04/03/2009 in De Nieuwe Anita in Amsterdam met een lezing van passages uit het boek door Erik Bindervoet, Arie Storm en P.F Thomése.
De roman - helemaal in sonnetten geschreven: 207 gedichten! - is ongetwijfeld een dik poëziedebuut en verschijnt eind februari 2009 bij Uitgeverij Contact.
Arthur Wevers (1970) studeerde Franse taal- en letterkunde en werkt als vertaler, freelance redacteur en kaartverkoper. Blijkbaar heeft hij ook weinig op met Limburgers in het algemeen en Camiel Eurlings in het bijzonder. Al een teken van smaak.
Langzamerhand er de smaak van beetkrijgen? Proefje:
Orgaanvlees #1
Wanneer de wratten die op je wangen wrochten,
de schurftige schimmel die je scharlaken schoft
en de puike puisten die je penis pochten
tot een plakkerige placenta zijn geploft,
wanneer de maden die op je mondje mochten
en waar je romper duchtig mee was opgedoft
door de krochten van karbonkels zijn bevochten
en zich slijmerige staketsels heeft gesloft,
en wanneer de zure zompen van je zwendelaar
die in de grachten van je gesteggel graaien
uit de broeiende bochten van je bottelaar
een warm en warrig windje heeft weten waaien,
dan kachel je krachtens de kloekste klachten klaar
om de tepels van een teefje te bevlaaien.
Orgaanvlees #2
Je schuifelt als een schunnige sloerie op schuim
en je kunt wel pront met je prammetjes protsen,
je verlokkende lipjes verpruilen tot pruim
en hups de hammen van je hoempertje hotsen
zodat je de lullen met een zwenk van je luim
doet kloenen tot knoestige knoeperds van knotsen,
laat druipen van de klodders voorvochtige fluim
en prangt tot de drang je grot bronstig te botsen—
maar op een dag zullen je tetten gaan lellen,
zal je zompige schede verzuren tot bom
en zal je bekoorlijke krentje verdrellen,
en dan kijkt er nooit een blitse bonker meer om
en laat je geen enkele zwengel meer zwellen,
want dan ben je alleen nog maar lelijk en dom.
Orgaanvlees #3
—en begint er pardoes zo’n geilheid te goesten
in de greppelse put van m’n onderste buik
dat m’n paal bijkans uit m’n lijfgoed komt proesten
en mijn scrotum ontploft als een barstende kruik
en hoe ik de behoefte konkel te foesten
met de ijlende macht van mijn harses ook fnuik,
ik slaag er niet in m’n beroering te koesten
zodat ik als een gnuivende fokstier ontluik,
dus bonk ik het dek af, bestorm het vooronder
en sleep daar begeesterd mijn gleuf in de wacht,
maar die ziet groezel en zo bleek als de donder
en verkleumt als een zeugje dat wacht op de slacht.
Volgens haar moet ik vanavond maar zonder:
er blubbert een vunzig gulpje prut door d’r schacht.
Fragmenten
[1:1]
Iets langer dan een half jaar geleden,
dat was in 2008, in de tijd
dat ik helemaal was afgegleden
naar de bodem van het voldongen feit,
gebeurden er verschillende dingen
die amper met elkaar samenhingen
en die uiteindelijk ook allemaal,
op zichzelf genomen, als triviaal
en nikszeggend te omschrijven waren,
maar die zich wel zo samenvoegden dat
ik vermoedde dat er iets achter zat,
een zin die die toestand kon verklaren,
en dat terwijl zo’n verband er misschien
dus echt niet was. Hoewel… we zullen zien.
[1:2]
Het was in elk geval precies de dag
waarop mijn vriendin me vertelde dat
ze geen toekomst met mij voor zich zag
en het helemaal met me had gehad,
dat ik pas duidelijk de indruk kreeg
dat Arthur Wevers iets voor mij verzweeg.
Dat was op een donderdag, want net
als in mijn studententijd zat ik met
ons vaste groepje van de faculteit,
dat toen trouwens al begon te slinken,
maar weer eens gestadig bier te drinken
in De Pels. We hadden het uitgebreid
over dezelfde uitgekauwde zaken
waar we eigenlijk altijd over spraken
[1:3]
en we zaten zoals gewoonlijk aan
de tafel bij het raam—de bolle, Bas,
Jan en Bart—de ene met een goeie baan
waar hij allang op uitgekeken was,
een al dan niet zwangere vriendin
en een ruime en lichte woning in
een suffe buitenwijk, de ander met
een scharrel of een vriendin waar hij het
eigenlijk al een tijd mee had gehad,
een of ander stompzinnig baantje bij
een boekhandel of een uitgeverij
en grootse plannen waar geen schot in zat—
maar op die ene bewuste dag verscheen
Wevers pas tegen een uur of halfeen.
[10:1]
‘We hadden wel biertjes kunnen kopen,’
zei Wendy Schmidt. We stonden in de keuken.
Ze trok de la van de vriezer open.
‘Sorry hoor, maar ik wil niet met je neuken,’
zei ik. ‘O nou, okay,’ zei Wendy Schmidt.
‘Ik heb een vriendin, en die wil dat niet,
dat ik met een ander neuk.’ ‘Dat weet ik toch,’
zei Wendy Schmidt. ‘Suzan en ik neuken nog
maar zelden, maar toch het kan niet zo zijn
dat ik met een ander neuk. Mijn leven
wordt bepaald door een doelmatig streven
en een rechte en functionele lijn,
die doorbroken wordt als ik vreemd zou gaan.’
‘O,’ zei Wendy Schmidt. We keken elkaar aan.
[10:2]
‘Wil je een pizza quattro stagione
of een peperoni?’ vroeg Wendy Schmidt.
‘Sinds ik met haar samen ben gaan wonen
vraag ik me echter af of dat streven niet
buiten mij om tot stand gekomen is.’
Ze deed de la weer dicht. ‘Tja, weet je, Chris,
dat kan mij dus helemaal niet schelen.’
Wendy Schmidt begon mijn hoofd te strelen
en pakte me vastberaden bij mijn kin.
Ze duwde haar dikke lippen op mijn mond
en kreunde toen haar tong de mijne vond.
Daarna strompelden we de kamer in,
waar we zoenend op het bankstel zakten
en Wendy Schmidt me bij mijn ballen pakte.
[10:3]
Ik voelde mijn lul meteen verstijven.
Wendy Schmidt begon vastbesloten
over mijn zwellende lid te wrijven.
Ze kneedde mijn overvolle kloten,
waarin zich een zwoele gloed verspreidde
die zeker tot neuken zou gaan leiden.
Ik haalde de hand van Wendy Schmidt
weer uit mijn kruis en herhaalde dat ik niet
met haar wilde neuken. ‘Dat heb je daarnet
toch al gezegd,’ hijgde ze in mijn oor.
Ik duwde haar van me af. ‘Sorry hoor,
ik vind het behoorlijk ongepast om met
de vriendin van een goeie vriend te neuken.
Dat ligt niet aan jou. Ik vind je een leuke,
[10:4]
mooie vrouw, maar er komt dus niks van in.’
Ik wou opstaan, maar ze hield me tegen.
Ze keek me vragend aan. ‘Maar ik heb zo’n zin
om je te neuken,’ hijgde ze. We zwegen.
Ze sloeg haar armen om mijn nek. ‘En toch
komt er niets van in,’ zei ik. ‘Sterker nog,
ik wil al met je neuken sinds de dag
dat ik je voor het eerst in De Doffer zag.
Weet je eigenlijk wel hoe geil je bent?’
vroeg Wendy Schmidt. Ze graaide naar de knopen
van mijn spijkerbroek. Ze trok hem open.
Ik vond het een onwerkelijk moment.
Ik vond het volstrekt ongeloofwaardig dat
ze juist dat soort gevoelens voor me had.
[12:1]
Arthur Wevers was dol op orgaanvlees,
vermits het in een product verwerkt zat
waarvan vorm noch inhoud er nog op wees
dat men met orgaanvlees te maken had.
Hij at graag kroketten, döner kebab,
frikandellen, nuggies, een berenhap,
vlammetjes, Vietnamese loempia’s,
kipfingers, een kapsalon kip met kaas,
chorizo, peperpaté en leverworst.
Maar allicht at hij toch het liefst van al
gewoon een ouderwetse bitterbal,
met ragout onder die krokante korst,
die zijn fijne smaakpapillen streelde
met zijn bloemrijke, subtiele weelde.
[12:2]
En hoewel hij zich realiseerde
dat men zijn teerbeminde bitterbal
zo goedkoop mogelijk produceerde
uit het meest afstotende slachtafval—
dat men varkenspens, -botten en -poten,
hersenen, uiers en stierenkloten
tot blubber verkookte en vermaalde
en door kruiden en paneermeel haalde
nadat men er ballen van vervaardigd had,
at hij nooit niertjes of varkenslevers.
Dat zag er vies uit, vond Arthur Wevers—
zodat men wel moet concluderen dat
het mede aan de presentatie lag
dat hij de bal als een traktatie zag.
[18:1]
Onbelangrijke bijzonderheden
waartussen schijnbaar geen verband bestond
en die er eigenlijk niet toe deden,
een baan die ik ongeloofwaardig vond,
spanningen, een vriendin die niet meer met
me neukte en me haar huis had uitgezet,
al dan niet behaarde geslachtsorganen,
katoenen ondergoed, een nymfomane
die me een pizza aangeboden had
en die luid kirrend was klaargekomen,
haar vriend die me in huis had genomen
en die dagelijks bitterballen at,
blikken bier, shag, moderne vrouwen
die seks niet als iets intiems beschouwen,
[18:2]
flapteksten, facturen, feiten checken,
uien, aardappelpuree, kipfilet,
een decor, dubbelzinnige gesprekken,
heupen en een robuuste kont, cup D,
dikke tieten die van de zekerheden
van hun bestaansgrond leken afgesneden,
Gerrit Kouwenaar, een knetterende scheet
die een schertsvertoning de das omdeed,
je verplaatst je gewicht nog niet, en één,
je stapt naar achteren met rechts, de break,
in een discotheek zat ik van de week,
gewicht verplaatsen naar het rechterbeen,
mensen die een contact concretiseren
door driftig met elkaar te copuleren,
[18:3]
onduidelijke blikken, hoofdpersonen
die één enkelvoudig doel nastreven,
tampons, laarzen, hoofdpijn, samenwonen,
een saai en ongeloofwaardig leven,
woede, frustratie, een geslachtsorgaan
dat van zijn woeste haardos was ontdaan,
wat toch beter oogde dan een schede
die begroeid was met bijzonderheden,
urgentie, een gevoel van achterdocht
dat bijna tastbaar was, herkenbaarheid,
een collega van de publiciteit
die zichzelf uitermate goed verkocht
maar Arthur Wevers’ opzichtige gedrag
en opschepperij blijkbaar niet doorzag,
[18:4]
een stijve lul, een onbehaarde schede—
er begon een zekere eentonigheid
in mijn overpeinzingen op te treden—
schnitzel en friet, De Pels, causaliteit,
onze zucht naar ordening, een onbestemd,
getailleerd zuurstokroze overhemd
dat om een vette pens gespannen zat,
linkerhand op het rechter schouderblad,
linkervoet, rechtervoet, een, twee, drie, vier,
gewicht verplaatsen naar het rechterbeen—
die dingen gingen allemaal door me heen
terwijl ik het zoveelste blikje bier
naar binnen goot, ik goot mezelf vol,
en ondertussen Wevers, Esther Krol
[18:5]
en dinges in de kroeg, al die dingen,
gebeurtenissen en bijzonderheden
die amper met elkaar samenhingen
en er eigenlijk nauwelijks toe deden,
ze gingen door me heen, dienden zich aan,
drongen zich op, er begon iets te ontstaan
een idee, een vorm, een vorm van samenhang,
in mijn dronken kop kwam er iets op gang,
logica, causaliteit, symmetrie,
duiding, structuur, iets wat orde schiep
in een werkelijkheid die overliep
van de nietszeggende details en die
om een vorm van organisatie vroeg,
terwijl Esther Krol en Wevers in de kroeg—
De roman - helemaal in sonnetten geschreven: 207 gedichten! - is ongetwijfeld een dik poëziedebuut en verschijnt eind februari 2009 bij Uitgeverij Contact.
Arthur Wevers (1970) studeerde Franse taal- en letterkunde en werkt als vertaler, freelance redacteur en kaartverkoper. Blijkbaar heeft hij ook weinig op met Limburgers in het algemeen en Camiel Eurlings in het bijzonder. Al een teken van smaak.
Langzamerhand er de smaak van beetkrijgen? Proefje:
Orgaanvlees #1
Wanneer de wratten die op je wangen wrochten,
de schurftige schimmel die je scharlaken schoft
en de puike puisten die je penis pochten
tot een plakkerige placenta zijn geploft,
wanneer de maden die op je mondje mochten
en waar je romper duchtig mee was opgedoft
door de krochten van karbonkels zijn bevochten
en zich slijmerige staketsels heeft gesloft,
en wanneer de zure zompen van je zwendelaar
die in de grachten van je gesteggel graaien
uit de broeiende bochten van je bottelaar
een warm en warrig windje heeft weten waaien,
dan kachel je krachtens de kloekste klachten klaar
om de tepels van een teefje te bevlaaien.
Orgaanvlees #2
Je schuifelt als een schunnige sloerie op schuim
en je kunt wel pront met je prammetjes protsen,
je verlokkende lipjes verpruilen tot pruim
en hups de hammen van je hoempertje hotsen
zodat je de lullen met een zwenk van je luim
doet kloenen tot knoestige knoeperds van knotsen,
laat druipen van de klodders voorvochtige fluim
en prangt tot de drang je grot bronstig te botsen—
maar op een dag zullen je tetten gaan lellen,
zal je zompige schede verzuren tot bom
en zal je bekoorlijke krentje verdrellen,
en dan kijkt er nooit een blitse bonker meer om
en laat je geen enkele zwengel meer zwellen,
want dan ben je alleen nog maar lelijk en dom.
Orgaanvlees #3
—en begint er pardoes zo’n geilheid te goesten
in de greppelse put van m’n onderste buik
dat m’n paal bijkans uit m’n lijfgoed komt proesten
en mijn scrotum ontploft als een barstende kruik
en hoe ik de behoefte konkel te foesten
met de ijlende macht van mijn harses ook fnuik,
ik slaag er niet in m’n beroering te koesten
zodat ik als een gnuivende fokstier ontluik,
dus bonk ik het dek af, bestorm het vooronder
en sleep daar begeesterd mijn gleuf in de wacht,
maar die ziet groezel en zo bleek als de donder
en verkleumt als een zeugje dat wacht op de slacht.
Volgens haar moet ik vanavond maar zonder:
er blubbert een vunzig gulpje prut door d’r schacht.
Fragmenten
[1:1]
Iets langer dan een half jaar geleden,
dat was in 2008, in de tijd
dat ik helemaal was afgegleden
naar de bodem van het voldongen feit,
gebeurden er verschillende dingen
die amper met elkaar samenhingen
en die uiteindelijk ook allemaal,
op zichzelf genomen, als triviaal
en nikszeggend te omschrijven waren,
maar die zich wel zo samenvoegden dat
ik vermoedde dat er iets achter zat,
een zin die die toestand kon verklaren,
en dat terwijl zo’n verband er misschien
dus echt niet was. Hoewel… we zullen zien.
[1:2]
Het was in elk geval precies de dag
waarop mijn vriendin me vertelde dat
ze geen toekomst met mij voor zich zag
en het helemaal met me had gehad,
dat ik pas duidelijk de indruk kreeg
dat Arthur Wevers iets voor mij verzweeg.
Dat was op een donderdag, want net
als in mijn studententijd zat ik met
ons vaste groepje van de faculteit,
dat toen trouwens al begon te slinken,
maar weer eens gestadig bier te drinken
in De Pels. We hadden het uitgebreid
over dezelfde uitgekauwde zaken
waar we eigenlijk altijd over spraken
[1:3]
en we zaten zoals gewoonlijk aan
de tafel bij het raam—de bolle, Bas,
Jan en Bart—de ene met een goeie baan
waar hij allang op uitgekeken was,
een al dan niet zwangere vriendin
en een ruime en lichte woning in
een suffe buitenwijk, de ander met
een scharrel of een vriendin waar hij het
eigenlijk al een tijd mee had gehad,
een of ander stompzinnig baantje bij
een boekhandel of een uitgeverij
en grootse plannen waar geen schot in zat—
maar op die ene bewuste dag verscheen
Wevers pas tegen een uur of halfeen.
[10:1]
‘We hadden wel biertjes kunnen kopen,’
zei Wendy Schmidt. We stonden in de keuken.
Ze trok de la van de vriezer open.
‘Sorry hoor, maar ik wil niet met je neuken,’
zei ik. ‘O nou, okay,’ zei Wendy Schmidt.
‘Ik heb een vriendin, en die wil dat niet,
dat ik met een ander neuk.’ ‘Dat weet ik toch,’
zei Wendy Schmidt. ‘Suzan en ik neuken nog
maar zelden, maar toch het kan niet zo zijn
dat ik met een ander neuk. Mijn leven
wordt bepaald door een doelmatig streven
en een rechte en functionele lijn,
die doorbroken wordt als ik vreemd zou gaan.’
‘O,’ zei Wendy Schmidt. We keken elkaar aan.
[10:2]
‘Wil je een pizza quattro stagione
of een peperoni?’ vroeg Wendy Schmidt.
‘Sinds ik met haar samen ben gaan wonen
vraag ik me echter af of dat streven niet
buiten mij om tot stand gekomen is.’
Ze deed de la weer dicht. ‘Tja, weet je, Chris,
dat kan mij dus helemaal niet schelen.’
Wendy Schmidt begon mijn hoofd te strelen
en pakte me vastberaden bij mijn kin.
Ze duwde haar dikke lippen op mijn mond
en kreunde toen haar tong de mijne vond.
Daarna strompelden we de kamer in,
waar we zoenend op het bankstel zakten
en Wendy Schmidt me bij mijn ballen pakte.
[10:3]
Ik voelde mijn lul meteen verstijven.
Wendy Schmidt begon vastbesloten
over mijn zwellende lid te wrijven.
Ze kneedde mijn overvolle kloten,
waarin zich een zwoele gloed verspreidde
die zeker tot neuken zou gaan leiden.
Ik haalde de hand van Wendy Schmidt
weer uit mijn kruis en herhaalde dat ik niet
met haar wilde neuken. ‘Dat heb je daarnet
toch al gezegd,’ hijgde ze in mijn oor.
Ik duwde haar van me af. ‘Sorry hoor,
ik vind het behoorlijk ongepast om met
de vriendin van een goeie vriend te neuken.
Dat ligt niet aan jou. Ik vind je een leuke,
[10:4]
mooie vrouw, maar er komt dus niks van in.’
Ik wou opstaan, maar ze hield me tegen.
Ze keek me vragend aan. ‘Maar ik heb zo’n zin
om je te neuken,’ hijgde ze. We zwegen.
Ze sloeg haar armen om mijn nek. ‘En toch
komt er niets van in,’ zei ik. ‘Sterker nog,
ik wil al met je neuken sinds de dag
dat ik je voor het eerst in De Doffer zag.
Weet je eigenlijk wel hoe geil je bent?’
vroeg Wendy Schmidt. Ze graaide naar de knopen
van mijn spijkerbroek. Ze trok hem open.
Ik vond het een onwerkelijk moment.
Ik vond het volstrekt ongeloofwaardig dat
ze juist dat soort gevoelens voor me had.
[12:1]
Arthur Wevers was dol op orgaanvlees,
vermits het in een product verwerkt zat
waarvan vorm noch inhoud er nog op wees
dat men met orgaanvlees te maken had.
Hij at graag kroketten, döner kebab,
frikandellen, nuggies, een berenhap,
vlammetjes, Vietnamese loempia’s,
kipfingers, een kapsalon kip met kaas,
chorizo, peperpaté en leverworst.
Maar allicht at hij toch het liefst van al
gewoon een ouderwetse bitterbal,
met ragout onder die krokante korst,
die zijn fijne smaakpapillen streelde
met zijn bloemrijke, subtiele weelde.
[12:2]
En hoewel hij zich realiseerde
dat men zijn teerbeminde bitterbal
zo goedkoop mogelijk produceerde
uit het meest afstotende slachtafval—
dat men varkenspens, -botten en -poten,
hersenen, uiers en stierenkloten
tot blubber verkookte en vermaalde
en door kruiden en paneermeel haalde
nadat men er ballen van vervaardigd had,
at hij nooit niertjes of varkenslevers.
Dat zag er vies uit, vond Arthur Wevers—
zodat men wel moet concluderen dat
het mede aan de presentatie lag
dat hij de bal als een traktatie zag.
[18:1]
Onbelangrijke bijzonderheden
waartussen schijnbaar geen verband bestond
en die er eigenlijk niet toe deden,
een baan die ik ongeloofwaardig vond,
spanningen, een vriendin die niet meer met
me neukte en me haar huis had uitgezet,
al dan niet behaarde geslachtsorganen,
katoenen ondergoed, een nymfomane
die me een pizza aangeboden had
en die luid kirrend was klaargekomen,
haar vriend die me in huis had genomen
en die dagelijks bitterballen at,
blikken bier, shag, moderne vrouwen
die seks niet als iets intiems beschouwen,
[18:2]
flapteksten, facturen, feiten checken,
uien, aardappelpuree, kipfilet,
een decor, dubbelzinnige gesprekken,
heupen en een robuuste kont, cup D,
dikke tieten die van de zekerheden
van hun bestaansgrond leken afgesneden,
Gerrit Kouwenaar, een knetterende scheet
die een schertsvertoning de das omdeed,
je verplaatst je gewicht nog niet, en één,
je stapt naar achteren met rechts, de break,
in een discotheek zat ik van de week,
gewicht verplaatsen naar het rechterbeen,
mensen die een contact concretiseren
door driftig met elkaar te copuleren,
[18:3]
onduidelijke blikken, hoofdpersonen
die één enkelvoudig doel nastreven,
tampons, laarzen, hoofdpijn, samenwonen,
een saai en ongeloofwaardig leven,
woede, frustratie, een geslachtsorgaan
dat van zijn woeste haardos was ontdaan,
wat toch beter oogde dan een schede
die begroeid was met bijzonderheden,
urgentie, een gevoel van achterdocht
dat bijna tastbaar was, herkenbaarheid,
een collega van de publiciteit
die zichzelf uitermate goed verkocht
maar Arthur Wevers’ opzichtige gedrag
en opschepperij blijkbaar niet doorzag,
[18:4]
een stijve lul, een onbehaarde schede—
er begon een zekere eentonigheid
in mijn overpeinzingen op te treden—
schnitzel en friet, De Pels, causaliteit,
onze zucht naar ordening, een onbestemd,
getailleerd zuurstokroze overhemd
dat om een vette pens gespannen zat,
linkerhand op het rechter schouderblad,
linkervoet, rechtervoet, een, twee, drie, vier,
gewicht verplaatsen naar het rechterbeen—
die dingen gingen allemaal door me heen
terwijl ik het zoveelste blikje bier
naar binnen goot, ik goot mezelf vol,
en ondertussen Wevers, Esther Krol
[18:5]
en dinges in de kroeg, al die dingen,
gebeurtenissen en bijzonderheden
die amper met elkaar samenhingen
en er eigenlijk nauwelijks toe deden,
ze gingen door me heen, dienden zich aan,
drongen zich op, er begon iets te ontstaan
een idee, een vorm, een vorm van samenhang,
in mijn dronken kop kwam er iets op gang,
logica, causaliteit, symmetrie,
duiding, structuur, iets wat orde schiep
in een werkelijkheid die overliep
van de nietszeggende details en die
om een vorm van organisatie vroeg,
terwijl Esther Krol en Wevers in de kroeg—
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire